zaterdag 4 april 2015

Parsifal - Richard Wagner






Parsifal is de laatste opera van Richard Wagner, die er het libretto of, zoals hij het noemde, de Dichtung en de muziek voor schreef. Wagner noemde dit werk een Bühnenweihfestspiel, en bepaalde dat het uitsluitend in het Festspielhaus in Bayreuth mocht uitgevoerd worden. Het verhaal is min of meer gebaseerd op de roman in versvorm Parzival van Wolfram von Eschenbach (ca.1170 – 1220).

De première vond plaats op 26 juli 1882 in het Festspielhaus in Bayreuth, onder de directie van Hermann Levi, muzikaal directeur bij de Bayerische Staatsoper. Er waren zestien uitvoeringen in juli en augustus van dat jaar.
Voor de laatste uitvoering op 29 augustus, nam Richard Wagner zelf de dirigeerstok in handen om de overgangsscène en het tweede deel van het derde bedrijf zelf te dirigeren. Dit was de eerste en tegelijkertijd de laatste keer dat Wagner in Bayreuth dirigeerde. Na een stormachtig applaus bij het einde van de uitvoering bedankte Wagner met een korte dankbetuiging zijn publiek. Hij eindigde met de woorden ‘tot volgend jaar’, maar voor hem zou er geen volgend jaar meer zijn, hij stierf op 13 februari 1883.

Van Perceval naar Parsifal

Ver van de beschaafde wereld, in een bos in Wales, woont Perceval met zijn moeder. Die houdt haar zoon dom om te verhinderen dat hij ridder zou worden. Haar man en haar twee andere zoons hadden immers gekozen voor het ridderschap, en geen van hen heeft dat overleefd. Maar het lot laat zich niet dicteren. Op een dag ontmoet Perceval in het woud een groep ridders, en geïnspireerd door die ervaring besluit hij in hun voetspoor te treden en naar het hof van koning Arthur te trekken. Hij verlaat zijn moeder, die eerst probeert hem tegen te houden en, als dat niet lukt, drie adviezen meegeeft voor onderweg: hij moet alle vrouwen die hij op zijn weg ontmoet respecteren, hij moet omgaan met goede mannen en hij moet God blijven eren.
Zo begint Li contes del graal, het verhaal van de graal, een roman die Chrétien de Troyes ca. 1180 schreef in opdracht van Filips van den Elzas, graaf van Vlaanderen.


Perceval is een naïeveling zonder vorming, een boerenkinkel zeg maar. Hij begint zijn tocht naar het hof van koning Arthur zonder goed te beseffen wat hij in feite onderneemt. Onderweg begaat hij een reeks stommiteiten en lapt hij onwetend al de adviezen van zijn moeder aan zijn laars. Maar moedig is hij wel. De edele Gornemant leidt hem op in de wapenkunst en slaat hem tot ridder. Gornemant leert Perceval dat zwijgzaamheid een deugd is. Als hij langs de rivier een vissende koning ontmoet en vervolgens in diens burcht getuige is van een vreemde ceremonie waarin een bloedende lans en een door een jong meisje gedragen recipiënt, graal genoemd, centraal staan, stelt hij, Gornemants raad indachtig, geen vragen. Zonder iets wijzer te zijn geworden verlaat hij de graalburcht en begint aan een vijf jaar durende zwerftocht waarin hij ver van de beschaving afdwaalt, God en geloof vergeet, en zichzelf leert kennen.

Behalve van Perceval, geeft Chrétiens verhaal het relaas van de avonturen van nog een andere ridder. Gauvain (in het Nederlands Walewein) is de tegenpool van Perceval. Perceval is de dwaze kinkel die tot ridder wordt geslagen, Gauvain daarentegen is de gearriveerde ridder die in een onhoofse omgeving belandt. Maar net als Perceval, komt Gauvain tijdens zijn zwerftochten meer over zichzelf te weten. Hij belegert een kasteel om er zijn moeder en grootmoeder uit te bevrijden, maar bevrijdt ook zijn zuster, van wier bestaan hij tot dan niet op de hoogte was. In tegenstelling tot Perceval lukt het hem een "mysterieus kasteel" te veroveren, maar hij moet daar blijven, zodat de vreugde van overwinning kort is. 
Het verhaal focust vervolgens weer op Perceval, die een kluizenaar ontmoet die hem terugvoert tot het christelijk geloof, dat hij was gaan verwaarlozen. De kluizenaar vertelt hem ook het verhaal van de graal. Perceval beseft destijds een zware fout te hebben gemaakt door niets te vragen toen hij in de graalburcht was. Hij besluit zijn vergissing goed te maken en de graal weer te gaan zoeken. 

Chrétien pikt dan weer de draad op van Gauvains avonturen, met de belofte snel naar Perceval terug te keren. Maar hier stopt de roman. We blijven dus in het ongewisse over hoe het met Perceval en Gauvain afloopt. 

Frustrerend is dat. Zo dachten ook Chrétiens tijdgenoten erover, en diverse dichters gingen aan de slag om een vervolg te breien aan Li contes del graal. Wauchier de Denain, Gerbert de Montreuil en Manessier zorgden voor een Première, resp. Deuxième en Troisième Continuation. Er kwam een proloog, de Élucidation. In verschillende Europese talen zagen geheel nieuwe graalromans het levenslicht: een Welse Peredur, de Duitse Parzival van Wolfram von Eschenbach, een resem Franse romans – Perlesvaus, Didot Perceval, Mort Artu, de zogenaamde Vulgaatcyclus, enz. Er kwamen Engelse, Nederlandse, Scandinavische, Spaanse, Portugese, Italiaanse en zelfs Hebreeuwse romans waarin de graal en Arthur en zijn ridders in verschillende configuraties ten tonele worden gevoerd. In de 19de eeuw plaatste Lord Tennyson in zijn Idylls of the King het verhaal in een Victoriaans aandoende middeleeuwse context en Richard Wagner gaf zijn graalgeschiedenis Parsifal zowel christelijk-esoterische als boeddhistische toetsen. In de 20ste eeuw maakten de versie van Terence White (The Once and Future King), die vooral schatplichtig is aan de 15de-eeuwse Le Morte d’Arthur van Thomas Malory, en John Boormans film Excalibur, van het graalverhaal een meditatie over het menselijk tekort. Andere graalteksten en graalfilms plaatsen het verhaal in een occulte context (The Da Vinci Code, The Holy Blood and the Holy Grail, Indiana Jones and the Last Crusade...) of transponeren het naar het heden (The Fisher King). “La terre gaste”, het barre land van de Visserkoning, wordt bij T.S. Eliot The Waste Land, de moderne wereld met zijn uitzichtloosheid. In Monty Python and the Holy Grail is die moderne wereld vooral volstrekt absurd.


Bij Chrétien is de graal één of ander recipiënt: een schaal, een kelk – helemaal duidelijk is dat niet. Ook in de meeste vervolgen is dat zo, en vaak heeft de schaal vooral de kenmerken van de toverschalen en –ketels uit de Keltische mythologie. Dat heeft wetenschappers ertoe gebracht de graalgeschiedenis een Keltische oorsprong toe te dichten. Het graalverhaal zou dan mogelijk afgeleid zijn van een oud Keltisch ritueel, waarbij de koning symbolisch in het huwelijk trad met het land waarover hij heerste. Andere auteurs zien een zuiver christelijke origine. De graal is niet zomaar een kelk, maar wel die waarin Jozef van Arimatheia het bloed van de gekruisigde Jezus opving. Dat kostbare heilige reliek zou hij naar Engeland hebben gebracht, misschien wel naar Glastonbury. Stond de graalburcht op de Glastonbury Tor, in Somerset? Nogal wat Britse auteurs zullen dit volmondig beamen. Of is er een verband met het Heilig Bloed dat in Brugge wordt bewaard? Chrétiens opdrachtgever, Filips van den Elzas, was immers de zoon van Diederik, die als kruisvaarder naar Jeruzalem trok en het Brugse relikwie meebracht. Maar de graal is lang niet altijd een kelk. Voor Wolfram von Eschenbach is ze een edelsteen, afkomstig uit de kroon van de gevallen engel Lucifer. Wolframs verhaal situeert zich niet in een Britse omgeving, maar veeleer in een oosterse context, in het grensgebied van het geïslamiseerde middeleeuwse Spanje. Voor hedendaagse parahistorici als Michael Baigent, Henry Lincoln, Lawrence Gardner e tutti quanti, waaraan auteurs als Dan Brown schatplichtig zijn, is de graal niet zozeer het bloed dat Christus liet vloeien, maar de bloedlijn van Jezus van Nazareth. Bloedlijn, jawel, zoals in nageslacht. Dat zit zo. Jezus had een vrouw, Maria Magdalena, met wie hij kinderen had. Volgens sommigen stamden de Merovingische koningen af van Jezus en Magdalena. De graal is dan geen kelk of steen, maar de erfgenaam van de Franse kroon...

Niet alleen de graal zelf is belangrijk: het is vooral de zoektocht ernaar, de kweeste, waar het om gaat. De graalkweeste is een inwijding in het leven: doorheen een serie beproevingen, wordt de zoekende held gestript van alle illusies en valse schijn, en ontdekt hij de waarheid over zichzelf en over de wereld. Daarbij is het stellen van de juiste vragen op het juiste ogenblik essentieel, want dat veronderstelt inzicht en maturiteit. “Wie wordt er door de graal gevoed” is daarom een vraag die Pereceval slechts kan stellen nadat hij allerlei heeft doorgemaakt. Omwille van het initiatiekarakter van het verhaal, is wel geopperd dat de graalromans in feite geliterariseerde scenario’s zijn van een ridderwijding. Ze volgen in ieder geval het quasi universele patroon van de monomythe, die volgens Joseph Campbells The Hero with a Thousand Faces de ruggengraat vormt van ieder heldenverhaal. Maar je zou ook gewoon kunnen zeggen dat Li contes del graal en zijn epigonen Bildungsromans zijn, die de éducation sentimentale van een jonge man in de hoofse context van de christelijke Middeleeuwen in symbolische en gestileerde vorm beschrijven. 


Richard Wagner las de Parzival van Wolfram von Eschenbach toen hij in 1845 in Marienbad verbleef voor een kuur. Twaalf jaar later begon hij aan een eerste concept, naar eigen zeggen geïnspireerd door de lentezon op Goede Vrijdag in de mooie tuin van het huis dat hem in Zürich ter beschikking was gesteld door Otto Wesendonck. (In 1857 viel Goede Vrijdag op 10 april, terwijl de Wagners pas op 28 april in het huis introkken: helemaal kloppen doet het verhaal dus niet. Een kniesoor die daarom maalt, evenwel.)
In 1865 werkte Wagner even aan het project dat de Parsifal zou worden, maar hij liet het weer ongemoeid tot januari 1877, toen hij aan het libretto begon te schrijven. In april was de eerste versie van de tekst klaar en in augustus begon hij de grote muzikale lijnen van het eerste bedrijf te componeren. Hij werkte bedrijf na bedrijf af in 1877 tot 1879 en bleef nog aan de partituur sleutelen tot januari 1882. 
Op 26 juli 1882 ging het Bühnenweihfestspiel in première in Bayreuth, gedirigeerd door Hermann Levi.

Synopsis

Eerste bedrijf: bij het slot Monsalvat in de Spaanse Pyreneeën
Monsalvat is de burcht van de graalridders. Gurnemanz, een van de oudere graalridders, wekt twee jonge schildwachten die ingedommeld waren tijdens de wacht. Twee andere graalridders vervoegen het gezelschap en vertellen Gurnemanz dat koning Amfortas een slechte nacht heeft doorgemaakt; ze gaan naar het nabijgelegen meer om het bad van de koning voor te bereiden. Op dat moment stort Kundry zich op de scène met een geneeskrachtige balsem die ze in Arabië is gaan zoeken. Amfortas wordt opgevoerd en beschrijft zijn ondraaglijke pijnen. De verlossing lijkt echter nabij. Als de koning naar zijn bad wordt gebracht beginnen de jonge knapen Kundry te plagen. Gurnemanz verdedigt haar. 

Uit zijn mond krijgen we een stukje voorgeschiedenis. Hij vertelt het verhaal van Amfortas. Die werd verleid door een vrouw en liet daardoor de heilige speer uit zijn handen glippen. Tovenaar Klingsor zag zijn kans schoon de speer te grijpen en Amfortas een wonde in de zijde toe te brengen. Titurel, de vader van Amfortas, heeft de burcht gebouwd en de broederschap opgericht. Klingsor wou ook toetreden tot de broederschap maar werd geweigerd omdat hij wellustig was. Om kuis te worden heeft Klingsor zichzelf gecastreerd, maar Titurel vindt hem weerzinwekkend en weigert Klingsor opnieuw. Deze laatste zweert wraak te zullen nemen en vroeg of laat de speer en de graal te bemachtigen en de graalridders in het verderf te storten. De lange monoloog van Gurnemanz eindigt met de profetie die in de burcht op de muur verscheen dat Amfortas en de graalgemeenschap zullen gered worden door een ‘reine dwaas’. 

Bij het meer waar de koning zijn bad nam, is intussen opschudding ontstaan. Een jongeman heeft een zwaan doodgeschoten met zijn boog. Parsifal, de jongeman in kwestie, krijgt van Gurnemanz duchtig onder zijn voeten, waarna Parsifal, die zich bewust wordt van zijn zinloze daad, zijn boog in stukken breekt. Als Gurnemanz Parsifal probeert te ondervragen over zijn afkomst, kan die op geen enkele vraag antwoord geven. Hij weet niet eens zijn eigen naam. Die van zijn moeder kan hij wél geven: Herzeleide. Kundry kent de herkomst van Parsifal blijkbaar wel. Ze vertelt ook dat zijn moeder gestorven is. Een ontredderde Parsifal valt haar aan maar wordt door Gurnemanz tot de orde geroepen. 

Gurnemanz vermoedt dat Parsifal de reine dwaas zou kunnen zijn die de profetie voorspelde en besluit om hem mee te nemen naar de Graalburcht waar Amfortas de graal aan de verzamelde ridders zal tonen. Alle ridders en knapen zijn samen in de grote zaal van het kasteel. Titurel maant zijn zoon aan om de graal te tonen, maar Amfortas weigert en barst uit in een jammerklacht over zijn lijden. Uiteindelijk zegent hij toch de verzamelde ridders met de graal. Aan het einde van de plechtigheid stuurt Gurnemanz Parsifal weg omdat hij ervan overtuigd is dat die niets begrepen heeft van wat hij heeft gezien. Hemelse stemmen herhalen de profetie.

Tweede Bedrijf: in het toverslot van Klingsor 
Klingsor spreekt een bezwering uit om Kundry op te roepen. In het gesprek dat volgt tussen Kundry en Klingsor, vertelt Klingsor het verhaal van de verleiding van Amfortas door Kundry. Kundry krijgt nu de opdracht om Parsifal te verleiden. Hij is Klingsors gevaarlijkste vijand, omdat hij beschermd wordt door het schild van de onwetendheid, der Torheit Schild in de originele tekst. Kundry weigert aanvankelijk maar ze wordt door Klingsor gedwongen. Ze is in zijn macht omdat hij de enige man is die ze nooit kon verleiden, hij heeft immers zichzelf ontmand. Dan roept Klingsor zijn wachters op, allemaal gewezen graalridders die in zijn macht kwamen nadat ze verleid werden door Kundry of de bloemenmeisjes. 

De wachters zijn geen partij voor Parsifal en hij bereikt de tovertuin waar hij wordt opgewacht door de bloemenmeisjes. Het zijn bloemen die door Klingsor zijn omgetoverd in beeldschone, jonge verleidelijke vrouwen. De bloemenmeisjes proberen Parsifal te verleiden, maar dan beginnen ze te ruziën  over wie de mooiste is. Als Parsifal wil weggaan, verschijnt Kundry in de gedaante van een bovenaards mooie vrouw. Zij roept Parsifal bij zijn naam. De bloemenmeisjes verdwijnen en Parsifal blijft als betoverd staan. Kundry probeert zijn vertrouwen te winnen en vertelt hem het verhaal van de dood van zijn vader Gamuret en het verdriet van zijn moeder. Ze legt ook uit waarom Herzeleide zich met haar zoontje in het bos terugtrok om hem ver van alle wapengeweld op te voeden en ze vervolgt haar verhaal met het grote verdriet dat Parsifal zijn moeder heeft aangedaan door van haar weg te gaan. Dat verdriet leidde tot haar dood. 

Links Hermann Winkelmann als Parsifal,
rechts Amalie Friedrich-Materna als Kundry in 1882
Parsifal vervloekt zijn domheid en verwijt zich dat hij zijn moeder vergeten is. Kundry brengt hem de laatste groet van zijn moeder over: een innige kus. Hierdoor wijkt de dwaasheid of de onschuld. Meteen beseft Parsifal dat hij ook de klacht van Amfortas niet heeft begrepen. Meer nog, het was eigenlijk de heiland zelf die hem vroeg zijn heilig bloed te verlossen uit de zondige handen van Amfortas. Als Kundry blijft aandringen, beseft Parsifal dat zij het was die Amfortas verleidde. Hij stoot haar weg. Kundry vertelt dan aan Parsifal dat zij vervloekt is om eeuwig rond te zwerven omdat ze met de lijdende Christus gelachen had. Parsifal biedt haar verlossing van die vloek aan als ze hem naar de graalburcht brengt, maar Kundry vervloekt hem en schreeuwt dat hij nooit de weg zal vinden. Woedend loopt ze weg terwijl ze Klingsor om hulp roept. 

Klingsor verschijnt op de burchtmuur met de heilige speer en tracht Parsifal te treffen. De speer blijft echter boven Parsifals hoofd zweven. Parsifal grijpt vervolgens de speer en maakt er een kruisteken mee. Klingsor en zijn burcht worden daarop door de aarde opgeslokt. De tuin verdort.

Derde bedrijf: Monsalvat, enkele jaren later, in de lente
Het eerste tafereel speelt bij een hut aan een bron in het graalgebied waar Gurnemanz, heel erg verouderd, leeft als kluizenaar.  Hij hoort iemand kreunen en steunen in het struikgewas en ontdekt Kundry die zo goed als dood tussen de struiken bij de bron ligt. Op dat ogenblik komt een geharnaste ridder met een speer naderbij. Gurnemanz berispt de ridder: op Goede Vrijdag hoort hij geen wapens te dragen. Als de ridder zijn helm afneemt en de speer in de grond plant, herkent Gurnemanz Parsifal en de heilige speer. Parsifal herkent op zijn beurt Gurnemanz. Parsifal verhaalt dan van zijn omzwervingen en zijn zoektocht naar de graalburcht. Gurnemanz vertelt op zijn beurt hoe het riddergenootschap in verval geraakte omdat Amfortas, na het eerste bezoek van Parsifal, weigert de graaldienst te vervullen om zo zijn einde te bespoedigen. Titurel is inmiddels gestorven.

Metropolitan NY 2006
Parsifal is de wanhoop nabij omdat hij heeft gefaald, maar Gurnemanz troost hem en zegt dat hij diezelfde dag nog het ambt van Amfortas moet overnemen. Hij wordt aan de heilige bron gebracht en Kundry wast zijn voeten, zalft ze en droogt ze met haar lange haren. Ondertussen besprenkelt Gurnemanz zijn hoofd en zalft Parsifal tot koning. Zijn eerste taak als koning is het dopen van Kundry om ze van haar vloek te verlossen. Parsifal is verbaasd over de schoonheid en vredigheid van de natuur, waarop Gurnemanz hem uitlegt dat het Goede Vrijdag is, de dag waarop de natuur zich op zijn mooist tooit. Hierna wordt Parsifal door Gurnemanz en Kundry naar de graalburcht gebracht.

In de burchtzaal zijn de ridders verzameld rond de lijkbaar van Titurel en het ziekbed van Amfortas. Op een altaar voor Amfortas staat de bedekte graal. De ridders eisen dat Amfortas de graal onthult, maar die weigert de graaldienst te verrichten.  Op dat moment komt Parsifal binnen. Hij raakt met de punt van de speer de zijde van Amfortas aan om diens wonde te genezen. Daarop onthult Parsifal de graal. Gurnemanz en Amfortas knielen voor hem, terwijl Kundry, haar blik op de graal gericht, levenloos neervalt.

De affiche van 1882

Personages en rolverdeling

Parsifal: James King
Kundry: Gwyneth Jones
Gurnemanz: Franz Crass
Amfortas: Thomas Stewart
Klingsor: Donald Mc.Intyre
Titurel: Karl Ridderbusch
Graalridders: Hermin Esser en Bengt Rundgren
Knapen: Elisabeth Schwarzenberg, Sieglinde Wagner, Dieter Selmbeck en Heinz Zednik
Bloemenmeisjes: Hannelre Bode, Margarita Kyriaki, Inger Paustian, Dorothea Siebert, Wendy Fine en Sieglinde Wagner
De stem van een alt: Marga Höffgen



Koor en orkest van de Bayreuther Festspiele o.l.v. Pierre Boulez
opname 1971 - Deutsche Grammophon

Geen opmerkingen:

Een reactie posten