dinsdag 5 mei 2015

Königskinder - Engelbert Humperdinck

Königskinder is een opera in drie bedrijven van Engelbert Humperdinck op een libretto van Elsa Bernstein – Porges die schreef onder het pseudoniem Ernst Rosmer.
De eerste opvoering had plaats op 23 januari 1897 in de Hofoper te Munchen.

HET VERHAAL

Eerste bedrijf
Er was eens een oude heks die diep in een donker woud leefde. Ze had een jong meisje betoverd dat over haar ganzen moest waken in het bos en dat haar toverkunsten moest leren. Het meisje echter verlangde naar zonlicht en gezelschap van andere mensen. De heks dwong het meisje om tegen haar wil een magisch brood te bakken, dat doodde wie ervan at. Het meisje werd zeer zwaarmoedig.
Als op een keer de heks het bos ingaat, verschijnt er een prins. Hij heeft het kasteel van zijn vader verlaten en reist incognito, vermomd als een eenvoudige jager op zoek naar avontuur. De prins wordt hals over kop verliefd op de ganzenhoedster, en is vastberaden haar tot zijn koningin te maken. Zij is ook zeer onder de indruk van de prins, maar vreest het verschil in afkomst. Als teken van liefde geeft de prins haar zijn kroon en vraagt haar om met hem mee te gaan. Zij is echter niet bij machte de betovering te verbreken die haar in het bos gevangen houdt.
De prins kan haar aarzeling maar niet begrijpen, wordt kwaad en gaat weg. Het meisje blijft radeloos achter.
Als de heks thuiskomt, verstopt het meisje de kroon, maar de heks merkt hoezeer het arme kind overstuur is. Het meisje bekent dat ze de prins heeft ontmoet, waarna de woedende toverkol haar opsluit. Weldra klinkt er in de verte een lied van de speelman. Hij is samen met de houthakker en de bezemmaker op weg naar de heks die hen zal vertellen wie de volgende koning wordt van de stad Hellabrunn.

De oude koning is al een hele tijd dood en de stedelingen willen een opvolger die hun rijkdom en overvloed waardig is. De heks voorspelt dat de eerste persoon, man of vrouw, die ‘s anderendaags de stad door de poorten binnentreedt nadat de klok het middaguur heeft geslagen, hun volgende koning zal worden. De bezemmaker en de houthakker gaan vrolijk weg. De speelman heeft echter het meisje ontdekt. Als zij hem vertelt over de prins, belooft hij haar te helpen die te zoeken met de bedoeling het paar naar Hellabrunn te leiden als koningspaar.


Woedend verspert de heks de weg en scheldt hen uit, zeggende dat de ouders van het meisje een moordenaar en de dochter van een beul waren en dat zij nooit koningin kan zijn. De speelman troost het meisje door te zeggen dat haar ouders door hun liefde en lijden koninklijke status hebben verworven en dat zij een waardige koningsdochter is. Het ganzenmeisje vergeet haar angsten en bidt dat ze de prins terugvindt. De betovering van het bos wordt hierdoor gebroken, het ganzenmeisje heeft zichzelf bevrijd van de heks en gaat op weg met de speelman.

Tweede bedrijf
Intussen is de prins toegekomen in Hellabrunn, waar de stedelingen de intrede van de nieuwe koning voorbereiden. De herbergiersdochter heeft ook een oogje op de prins die de nacht heeft doorgebracht in een varkensstal vermomd als bedelaar. Hij heeft het moeilijk met het charmeoffensief van het herbergiersdochter. Teleurgesteld over het verlies van het ganzenmeisje en onverschillig voor de herbergiersdochter, denkt hij erover  naar huis terug te keren. Maar de bloemenkrans die het ganzenmeisje hem heeft gegeven herinnert hem aan zijn opdracht in de stad: “Al ben ik geboren om koning te worden, ik moet eerst werken om koning te kunnen zijn” heeft hij ooit gezworen. Hij beslist om een jaar in Hellabrunn te blijven als varkenshoeder.

Als alle stedelingen bijeen zijn, bluft de houtsnijder dat op de middag een koning de stad zal binnen treden, een koning die voor iedereen het juiste zal doen. Hierop komt de prins naar voor en legt uit dat een echte koning niet zozeer hun rijkdom zal vermeerderen maar hen vooral tot fiere onderdanen zal maken. De stedelingen moeten hier niet van weten en jouwen hem uit.
Als dan bovendien de herbergiersdochter hem ervan beschuldigt zijn rekening niet betaald te hebben, ontstaat groot tumult.

De klok luidt het middaguur en de stadspoort wordt geopend. Het ganzenmeisje komt in het gezelschap van de speelman de stad binnen. Op haar hoofd draagt zij de kroon van de prins en zo stapt zij hem tegemoet. De prins begroet haar als zijn koningin. Eerst wordt er om gelachen in de stad, maar het gelach keert in woede en de stedelingen verjagen de bedelaar en het ganzenmeisje. Alleen het dochtertje van de bezemmaker huilt: zij beseft dat dit de koning en de koningin waren.

Derde bedrijf
Het is winter en de speelman woont in de hut van de heks, eenzaam en ziek. De heks werd door de inwoners van Hellabrunn op de brandstapel gezet. De houtsnijder en de bezemmaker, in het gezelschap van een grote groep kinderen, vinden de speelman in de hut en willen dat hij terugkomt naar de stad. Hij heeft echter gezworen daar nooit meer naar terug te keren. Wel belooft hij de kinderen mee op zoek te gaan naar het Koninklijke paar.

Nauwelijks zijn zij hun zoektocht begonnen, of de prins en het ganzenmeisje komen bij hen. Zij hebben de hele tijd rondgezworven zonder ergens onderdak te vinden. Hongerig en uitgeput komen ze bij de hut van de heks waar de houtsnijder en de bezemmaker zich aan het warmen zijn. De prins vraagt hen vergeefs om eten. Als hij zijn kroon aanbiedt, geven ze hem een stuk hard, droog brood dat ze in de hut hebben gevonden.Zowel de prins als het meisje eten van het brood, waarna zij zich prettig soezerig voelen en in slaap vallen. Het brood is helaas het vergiftigde brood van de heks, en beiden sterven in elkaars armen. Zo vindt de speelman hen. Met de hulp van de kinderen draagt hij het koningspaar naar hun graf.

Personages en rolverdeling
de Koningszoon – Peter Anders
het Ganzenmeisje – Käthe Möller-Siepermann
de Speelman – Dietrich Fischer-Dieskau
de Heks – Ilsa Imme-Stabisch
de Houthakker – Fritz Ollendorf
de Bezembinder – Walter Jenckel
zijn Dochter – Karl-Heinz Welbers
de Waard – Heiner Horner
zijn Dochter – Hanna Ludwig
de Kleermaker – Walter Kassek
het Stalmeisje – Marianne Schröder
de Raadsoudste – Heinrich Niljus
twee Torenwachters – Fritz Hallen, Matti Wegtinen
Kölner Rundfunkchor - Kinderchor - Kölner Rundfunk Symphonieorchester
Richard Kraus, Dirigent
opname 1952

Geen opmerkingen:

Een reactie posten